Stadsfotograaf in Friesland Headline Animator

Stadsfotograaf in Friesland

woensdag 23 mei 2007

AFSLUITDIJK 75 JAAR GRENS TUSSEN ZOET EN ZOUT

EENS GING DE ZEE HIER TEKEER

„Het licht verandert er elk uur”

Op pinkstermaandag 28 mei, om 13.02 uur precies, bestaat de Afsluitdijk 75 jaar. De verbindingsweg tussen noord- en west-Nederland, tussen Friezen en Noord-Hollanders. Maar meer dan dat een dam tussen zoet en zout water. De Afsluitdijk, 32 kilometer waterkering, overwinning op de woelige baren. Nederland als heer en meester over het zilte nat. Nog wel, voegen pessimisten daaraan toe. Als we hem trots tonen aan buitenlandse gasten wanen we ons stiekem allemaal Hansje Brinker. Maar die dijk is meer dan dat sterke staaltje techniek. Dijk-buurman Johan Pollema heeft ‘m wel tienduizend keer gereden: „Op de dijk worden je gedachten naar een tweede niveau getild.”

Groengrijs klotst het zoete water tegen de Afsluitdijk, wind jaagt wolken als wattenbollen door het zwerk. En ver, ver weg licht een golvenstrook hel op, blikkert zilver als verse visschubben. IJsselmeer aan de ene kant, Waddenzee aan de andere kant. Asfalt dat zingt onder de wielen. Asfalt door het water, almaar rechtdoor en rechtdoor. Zonder afslagen, zonder files, en - afkloppen - amper ongelukken. En aan de horizon het einde, dat vervaagt tegen het niets.

© De Telegraaf / MARIE-THÉRÈSE ROOSENDAAL 2007


Johan Pollema (56) uit het dorpje Zurich, aan de kop van de Afsluitdijk, gokt hoe vaak hij die 32 kilometer moet hebben gereden: „Tienduizend keer. Op de fiets, de brommer, in de auto.” Nergens dagdroomt het zo mooi als op deze weg: „Op de Afsluitdijk worden m’n gedachten naar een tweede niveau getild, naar anders denken. Peinzen over de dag van morgen, fantasie die met me aan de haal gaat. Terwijl mijn onderbewustzijn wel op het verkeer let. Hoewel ik ook wel eens tot de ontdekking kwam dat ik mijn huis al tien kilometer voorbij was. Zat ik ongemerkt al zowat bij Franeker.” Een leven tussen zoet en zout water. De blauwe ogen knallen van pret uit z’n kop: „Ja, dat geeft gespleten persoonlijkheden. Noem het maar geschift.” Misschien dat het daarom in het hoofd van deze Fries borrelt en bruist van de ideeën en plannen. Hapsnap, soms middenin een zin, gooit-ie ze het gesprek in. En het blijft niet alleen bij invallen. Dat weten ze wel in zijn dorp, dorp dat altijd, zelfs door de postbode, wordt verward met de grotere Zwitserse plaats-met-umlaut.


Eigen bank
Johan Pollema begon zijn eigen Zuricher bank, al was De Nederlandsche Bank daar niet blij mee. Voor een habbekrats verkoopt hij zijn eigen bankbiljetten, een sint en een botje. Genoemd naar zijn beppe oma - die Sint heette (Fries voor cent) en zijn pake - opa die Botje (het toen populaire tweeëneenhalve centstuk) heette. „Samen nog geen stuiver waard.” Geboren in Midlum, onder Harlingen, woont Pollema al een goeie veertig jaar in Zurich. „Ik weet wel het een en ander van de dijk, maar ik ben er geen professor in.” In zijn Hengelsportwinkel Zurich, verkoopt hij onder andere levend zeeaas. „Zeepieren en zagers.” Achter, in een koelcel vol pierebadjes, kronkelen en stinken ze: „Ik ruik ’t niet meer.” Als de bel een klant aankondigt, schiet Pollema op de keukenmat zijn klompen aan, sloft naar de winkel. Storm loopt het niet meer. „Vroeger zaten ze op rij op de dijk te hengelen. Haalden er soms wel tachtig, negentig visjes uit en die aten ze allemaal op. Kwamen ze op zaterdag vroeg aan op ’t brommertje, anders zat alles vol. Druk was ’t, voor het tankstationnetje naast ons huis moesten ze wachten. Het woord file hier is uitgevonden. Maar ’t is gedaan met de sportvisserij, mensen hebben nu meer en andere dingen. Sporten, feesten, hobby’s, uitjes, internet, televisie”, lacht Johan Pollema. „En de klad zit er hier qua toerisme helemaal in nu de snelweg om Zurich heen rijdt. Jaarlijks zijn er maar 300.000 toeristen op de dijk, dat is toch veel te weinig. Terwijl als je hier in Zurich 40 Japanners loslaat zie je ze uren als pinguïns achter elkaar in extase rondschuifelen in die elf straatjes van ons.” De visstand is veranderd: „Minder stroming, meer slibval. Terwijl je ze hier nooit meer ziet waren hier laatst plotsklaps tweeënhalve week kabeljauwtjes, vast op trek naar het noorden. Garnalen en sardientjes, en sinds een jaar of zes hebben we bruinvis, maar de platvis en de paling verdwijnt.” De gouden tijden van de beroepsvissers waren hier al eerder: „Toen in 1932 het laatste gat van de dijk ’dicht’ ging, zwom de haring die kuit wilde schieten zich kapot op de dijk. De vissers konden ze zo opscheppen. Het eerste huis aan het begin van het dorp is gebouwd van de vangst van één nacht haringvissen!” En vooruit, nog een staaltje visserslatijn: „Jaren geleden, het was druk met hengelaars, riep een visser ineens verheugd: kijk wat ik vind! Een zak vol munten. Guldens en rijksdaalders. Én nog een zak. En nog eentje en nog... Die man had alleen de dikke pech dat net de politie een landelijke viswedstrijd had. Hij was omgeven door de agenten en die hadden wel interesse in zijn vangst. Later bleek dat de dief de munten op het stille plekje onderaan de dijk had gedumpt omdat de grond hem te heet onder de voeten was geworden. De politie zei nog dat het misslagen waren, maar als numismaat, muntkundige, heb ik er niks verkeerds aan kunnen ontdekken. Op de duizendguldenbiljetten van 1945 stond de Afsluitdijk trouwens afgebeeld, met grazende schapen. Ik weet zelfs van wie die kudde was.”

Eigen schop
Van de bouw van de Afsluitdijk bezit Johan Pollema duizend zwartwitfoto’s: „Ik ben nou eenmaal een verzamelaar.” Stoommachines, kranen, bergen stenen, leem, klinkers, hout. Mooie meneren - opzichters of ingenieurs in pakken met hoeden. Bemodderde werklieden in overalls met petten op: „De duizenden arbeiders kwamen overal vandaan tot uit Werkendam in Brabant toe. Ze moesten hun eigen schop meenemen, maar de meesten hadden niet meer dan een steel. Als er dan een opzichter aankwam, vluchtten ze snel naar de wc. Na een week kregen ze het eerste loon en konden ze zich een blad veroorloven.” „De werkmannen woonden in houten barakken, dronken een borrel te veel in ’t café en gingen dan op de vuist. Ze brachten leven en geld in het dorp, en huwelijken. Velen trouwden met Friese deernen. Met de vissers, boeren en de melkfabriek was het al geen arm dorp, al noemden ze de Zurichers ’potskrabbers’, armoedzaaiers die met de vinger de pan schoon schraapten.” Telt Zurich nu plusminus 180 inwoners, toen waren het er wel 380.

Snel bladert Pollema door de foto’s die vanaf 28 mei op posterformaat geëxposeerd worden in het Zuricher kerkje: „Kijk, werkeiland Kornwerderzand. Wist je dat er zelfs een verrijdbare kerk bij het werk stond? En dat er voor belangstellenden rondvaarten waren van Zurich naar de Zuiderzeewerken? Dat vaarbedrijf had telefoonnummer 4, het hotel had nummer 2.” Dolt: „En natuurlijk is de bouw hier begonnen en niet aan de overkant in Den Oever. A-z, z-a, wat maakt het uit. Een aanlooplaan naar Friesland, of een afglijbaan naar Noord-Holland.”

Zelfde humor
Friesland werd verbonden met West-Friesland: „’t Rare was dat de graven op hun kerkhoven en hun aardewerk al overeenkomsten vertoonden met de onze. En dat we dezelfde humor hadden en hebben. Hárde humor, tot aan Alkmaar toe. Klaarblijkelijk zijn onze voorouders steeds naar de overkant gevaren.” De gevolgen van de Afsluitdijk reiken verder dan het oog. ’Eens ging de zee hier tekeer’, zong Sylvain Poons ooit. ’Zuiderzee heet nou IJsselmeer’. „Het heeft het grootste zoetwaterbekken van de wereld opgeleverd. En een provincie, al is het dan een saaie, fantasieloze provincie. Maar bij de hele kustlijn is het merkbaar, tot aan Amsterdam toe. Weg eb en vloed. Voor Pampus liggen, zoals vroeger de VOC-schepen in het ondiepe gedeelte vastliepen, kan niet meer. En het was het einde van eiland Schokland.” In Pollema’s jeugd had de dijk nog maar één rijstrook heen, één terug: „Op mijn twaalfde fietste ik in de vakantie naar oma in Oudkarspel, aardappels rooien bij de boeren. Ik wist waar de dikke zaten, aan de slootkant, en kreeg geld per kist. Verdiende mijn vader 90 gulden in de week, ik streek daar zo 400 op. Maar voor de terugtocht moest ik altijd wel geld lenen van mijn oma, want in Noord-Holland was het altijd kermis-op-kermis-op-kermis. Na die fietskilometers Afsluitdijk deden de polsen pijn van het schokken over de richels tussen de betonplaten. De vrachwagenchauffeurs kwamen ook helemaal trillerig achter het stuur vandaan, de truckvering was toen nog niet van het huidige kaliber.” Pas in 1976 werd het omgebouwd tot snelweg, de A7. Die per etmaal 14.000 voertuigen doorgang geeft, tegen 200.000 op de ring van Rotterdam.


Zwaar mooi werk
Toen Johan Pollema een jaar of 15, 16 was, raakte het sportvissen in zwang. „Met school had ik het gehad. Ik ging pierenspitten, met de neus naar beneden. Niet hier, hier was het te ondiep. Op Texel en bij Den Helder. Heen en weer met het brommertje over de dijk, soms wel drie keer op een dag, visaas moet vers zijn en de vissers wilden al om drie uur ’s ochtends van start. Emmers vol pieren stak ik. ’t Was zwaar werk, maar mooi, zo in je eentje op het wad. Als de dauw boven de zee hing en het zo stil was dat je de vogels kon horen trippelen.” Niet gek dat hij de dijk kan dromen: „Maar bij elk weertype is-ie weer anders. Golven met schuimkoppen, ijsschotsen die kruien tegen de keien, nevel boven het water. De bruine vaart, de zeiljachtjes en beroepsschepen als de brug tien minuten openstaat. De meeste automobilisten stappen dan ook even uit. Het leven dat er zich afspeelt: miljoenen muizen die wegschieten in hun holletjes. De strook groen, met madeliefjes en geel koolzaad. Het licht dat elk uur verandert. De wolken dansende muggetjes, de zwevende roofvogels. Aalscholvers die bij honderden aanvliegen over het water, als de zwarte dood. Als je je ogen open hebt, zie je de andere wereld.”

Geen opmerkingen: